Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN7931

Datum uitspraak2003-11-04
Datum gepubliceerd2003-11-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305777/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor het uitbreiden en verbouwen van een kantoorvilla op het perceel [locatie 1] te [plaats]. In dat besluit is tevens de mededeling vervat dat aan [vergunninghoudster] van rechtswege bouwvergunning is verleend.


Uitspraak

200305777/2. Datum uitspraak: 4 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: 1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], 2. Stichting Diagnostisch Centrum Eindhoven, gevestigd te Eindhoven, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 juli 2003 in het geding tussen: verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend voor het uitbreiden en verbouwen van een kantoorvilla op het perceel [locatie 1] te [plaats]. In dat besluit is tevens de mededeling vervat dat aan [vergunninghoudster] van rechtswege bouwvergunning is verleend. Bij besluit van 14 maart 2003 heeft het college de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 juli 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 28 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 september 2003. Bij brief van gelijke datum hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 oktober 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A. Sluiter, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Dorn, advocaat te Geldrop. 2. Overwegingen 2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd rust ingevolge het ter plaatse geldende (globale) bestemmingsplan “Eindhoven binnen de Ring” de bestemming “Woondoeleinden”, op de plankaart nader aangeduid met “verweving wonen-kantoren”. Het bouwplan is in strijd met dit bestemmingsplan, omdat ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften uitsluitend mag worden gebouwd in overeenstemming met een uitwerkingsplan dat in werking is getreden. 2.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat het bouwplan is aan te merken als een door gedeputeerde staten van Noord-Brabant aangegeven geval waarvoor vrijstelling kan worden verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de rechtbank in dit verband met juistheid heeft overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of wordt voldaan aan de in de categorie-aanwijzing opgenomen voorwaarde dat het perceel voor niet meer dan 65% mag worden bebouwd, de twee kadastrale percelen [locatie 2] en [locatie 1] kunnen worden aangemerkt als één bouwperceel. De onderhavige procedure leent zich niet voor een diepgaand onderzoek naar deze vraag. De Voorzitter heeft voorshands, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling terzake, gerede twijfel of het oordeel van de rechtbank in de bodemprocedure in stand zal blijven. Nu niet in geschil is dat, wanneer genoemde twee percelen niet als één bouwperceel kunnen worden beschouwd, het maximale bebouwingspercentage wordt overschreden en de vrijstelling niet kon worden verleend, ziet de Voorzitter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat de verleende vrijstelling wordt geschorst, waardoor geen gebruik kan worden gemaakt van de bouwvergunning. 2.3. Het college dient op de na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven van 31 mei 2002 en 14 maart 2003, totdat de Afdeling in het bodemgeschil uitspraak heeft gedaan; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Eindhoven te worden betaald aan verzoekers; III. gelast dat de gemeente Eindhoven aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Molenaar Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003 369.